De tulpenmanie wordt door economen gezien als de eerste uitgebreid beschreven speculatiegolf in de wereldgeschiedenis. Midden in het jaar 1636 kwam de bollengekte op in Holland en Utrecht. Tulpen kwamen in deze tijd op de markt voor duizenden guldens, meer dan tien keer het jaarsalaris van een ervaren ambachtsman. Er werd gespeculeerd over de kenmerken die de tulpen zouden bezitten. De tulpen zaten op dat moment nog in de grond en er was niets zeker over het uiterlijk wat ze zouden gaan krijgen.
Ondanks dat de tulp onlosmakelijk verbonden is met Nederland, komen de eerste tulpen uit Kazachstan. De sultan schonk tulpenbollen aan zijn belangrijkste gasten. De Vlaming Ogier Gisleen van Busbeke was een van die gasten. Hij was namelijk Weens ambassadeur van het Ottomaanse Rijk. Later gaf Van Busbeke enkele bollen aan zijn vriend Carolus Clusius, de hofbotanicus in Wenen. Toen Clusius in 1593 hoofd van de Hortus botanicus in Leiden werd, plantte hij daar ook tulpenbollen. Zes oogsten later was het verzamelen van tulpen een rage geworden.