Van 1600 tot 1725 brak een nieuw tijdperk aan voor de schilderkunst in de Nederlanden. In Holland en Vlaanderen maakten schilders bloemstillevens als hoofdonderwerp. Hoe preciezer en realistischer de bloemen waren afgebeeld, hoe mooier de schilderijen werden gevonden. Boeketten met voornamelijk zeldzame en exotische bloemen waren favoriet. De tulp uit Klein-Azië, die pas eind zestiende eeuw in Nederland bloeide, is hier een voorbeeld van.
In de zeventiende eeuw hield de kunst zich voornamelijk bezig met het afbeelden van menselijke emoties. Met name verbeeldingen van verhalen uit de Bijbel, geschiedenis en mythologie werden gezien als kunst. Bloemstillevens kwamen niet in aanmerking om als kunst benoemd te worden. De bekendste schilders die zich bezighielden met het afbeelden van dit soort stillevens zijn Jan Brueghel I, Ambrosius Bosschaert I en later Jan Davidsz de Heem, Rachel Ruysch en Jan van Huysum.