We fietsen op een zonnige zondagmiddag Crooswijk in om een ziekenbezoek af te leggen. Elektrische fietsen, wind in de rug, dus veel ontgaat ons, maar die ene jonge vrouw niet. Ze staat naast haar flatportiek met een plantenspuit een klimop te sproeien. ‘Zag je dat?’ roep ik achterom naar mijn vrouw. ‘Die heeft vast last van luis!’
De week daarvoor had ik opeens weer zo’n dag. Het begon op vrijdagmiddag al te kriebelen. Ik zag de tuin rondom ons huis ontwaken uit de winterslaap. Vergeet-me-nietjes stonden blauw van de bloei, de iberis prachtig wit en het rots-, muur- of bergschildzaad (daar wil ik af wezen) kleurde geel. De lente hing in de lucht. Ik moest er iets mee. Want alleen maar genieten van wat bloeit, daar kom ik niet mee weg. Er stonden namelijk ook paardenbloemen tussen. Volop in bloei, maar je weet dat het pluis dan niet ver is. En het gras kwam ook op. Ik heb geen zitmaaier, dus dat moest met de hand. En aronskelken. Wat een gruwel is dat! Ja, we genoten jaren geleden van de mooie rode bessen die er aan komen. Maar nu kom je ze overal tegen. Het lijkt wel zevenblad. Onuitroeibaar.
'24 stuks sjouwde ik de tuin uit'