Ik loop naar de tussengevel waar ik een kapotte ruit weet met een gaatje erin. ‘Hebben jullie nog trek in een biertje?’ Een beglazer doet een paar stappen mijn richting uit: ‘Wat zeg je?’ ‘Of je zin hebt in een biertje!’ Grijnzend: ‘Dat is toch geen vraag?’
Na de brand achter onze kas is het tijd om de schade op te nemen. De kassenbouwer die we altijd bellen als er een paar kapotte ruiten te maken zijn is al snel present. Dit is meer dan een paar, maar doordat het in de nieuwbouw van kassen rustig is kan er al snel een beglaasploeg aan het werk. Geluk bij een ongeluk. Dan nog aan glas komen. We hebben een kas van meer dan dertig jaar oud, dus hoeveel voorraad is daarvan? Komt nog bij dat de gevelruiten drie verschillende lengtes kennen. Gelukkig zijn er glassnijders, te lang is beter dan te kort. Wel extra werk, maar dat nemen we voor lief.
En natuurlijk komen alle clichés voorbij. ‘Je wordt er nooit beter van.’ ‘Het geeft een hoop rompslomp.’ ‘Achteraf is de schade altijd groter dan je denkt.’ Ik neem ze voor lief. Nee, je wordt er niet beter van, maar ook niet per se slechter. En die rompslomp is waar, maar je kan er ook de gezelligheid van inzien toch, een beetje leven op de tuin? En dat de schade groter is dan gedacht, ja, dat merken wij nu ook wel. Als je een kap opnieuw beglaast zie je pas hoeveel barsten erin zitten. Maar na twee weken komt dan toch het eind in zicht.