De Nederlandse economie is voor een groot deel afhankelijk van China. Dat geldt ook voor de tuinbouw. De ’fabriek van de wereld’ levert ons goedkope en steeds betere goederen, van computerchips tot keramiek. De laatste tijd worden er vraagtekens gezet bij deze afhankelijkheid, vanwege het moeilijke transport, het coronabeleid, en om geopolitieke redenen. De productie dichter naar huis halen is echter makkelijker gezegd dan gedaan.
Je hoort het steeds vaker: zijn we voor onze economie niet te zeer afhankelijk van China? Neem de energietransitie. Van de zonnepanelen en batterijen komt 80% uit China. Met computerchips en elektronica is het niet veel anders. ’We moeten met China niet dezelfde fout maken als met Rusland’, waarschuwde VVD-kamerlid Ruben Brekelmans eind mei in het televisieprogramma Op1. Daarmee doelde hij op de oorlog in Oekraïne, die duidelijk maakt hoezeer we Rusland nodig hebben voor gas en olie. Het Westen is nauwelijks in staat om sancties op te leggen. ’De verwachting is dat China binnen tien, twintig jaar Taiwan zal aanvallen. We moeten dan niet zo afhankelijk zijn dat er geen sancties mogelijk zijn. Geheel ontkoppelen is niet reëel, maar we kunnen onze afhankelijkheid wel afbouwen.’
Vriendschap met Rusland
Er zijn meer zaken die China tot een minder aantrekkelijke partner maken voor het Westen. Op dit moment wordt het transport bemoeilijkt door de coronacrisis en de krappe beschikbaarheid van zeecontainers. En dan zijn er nog de ’eeuwige vriendschap’ met Rusland, de minimale vrijheid van meningsuiting en de onderdrukking van Oeigoeren.