Een plant of grond die weerbaar is tegen ziekten en plagen. Daar kun je niet tegen zijn. Maar hoe kan je sturen op weerbaarheid? Het vierjarige project ‘Boven- en ondergronds sturen op weerbaarheid’ beproeft het met kalanchoë, komkommer en chrysant. Resultaten zullen in meerdere gewassen toepasbaar zijn. De proefperiode is halverwege. Een tussenstand voor chrysant.
Het verhogen van de weerbaarheid van planten en van de bodem/substraat kun je niet los van elkaar zien, stelt projectleider Johanna Bac-Molenaar van WUR Glastuinbouw. Het onderzoeksproject (zie kader) gaat daarom uit van een systeembenadering, waarin onder- en bovengrondse weerbaarheid elkaar aanvullen en versterken. Er is een samenhang tussen de weerbaarheid en samenstelling van de bodem/substraat, het bodemleven en bodemcondities zoals pH, temperatuur, zuurstofverdeling, mineralen. De bodem wordt gezien als een ecosysteem waarin de verschillende componenten elkaar in evenwicht houden. Kennis daarover maakt het mogelijk om gericht te sturen op een hogere weerbaarheid tegen ondergrondse ziekten en plagen.
Bovengronds gelden vergelijkbare principes, waarbij plantbelasting en balans tussen de fysiologische processen in de plant een rol spelen bij de weerbaarheid. Overkoepelende vragen zijn: wat zet je wanneer in en hoe vaak is iets nodig? En zijn er effecten van ondergrondse toevoegingen op bovengrondse ziekten en plagen en vice versa? In dit artikel de proeven en resultaten met chrysant
Grond van kwekerijen
Voor de proeven met chrysant is op zes kwekerijen 1 kuub van de toplaag, ofwel de bovenste 10-15 cm van de kasgrond, verzameld. Ongestoomde grond. In een geval was al 3 jaar, ofwel 14 rondjes, op ongestoomde grond geteeld. Bij een kwekerij was er pas een teelt afgerond sinds de laatste stoombeurt. De zes kuub grond is over ruim 200 kratten verdeeld bij Wageningen UR in Bleiswijk.
De pathogenendruk van de gronden is bij aanvang van de proef onderzocht. Grond die al 3 jaar niet was gestoomd, bleek niet meer besmet dan de grond die recenter gestoomd was. Of hij weerbaarder is, dat moet nog blijken. Uit eerdere metingen, bij praktijkbedrijven met verticillium, werd duidelijk dat de microbiële samenstelling van gronden bij elk bedrijf uniek is. Die variatie maakt het lastig om te komen met een ‘one fits all’ methodiek om gericht het bodemleven te sturen
Bodemleven analyseren
Onderzoeker Bac-Molenaar: „We kunnen steeds meer meten en steeds beter analyseren. Maar er is nog veel meer nodig om goed inzicht te krijgen in het bodemleven. Telers zien in de praktijk soms nauwelijks uitval door bodemschimmels als pythium of verticillium op gronden die ongestoomd zijn, maar waarom dat zo is, dat weten we nog onvoldoende. Met dit proefproject proberen we daarin stappen te maken.”
Diverse analyses moeten duidelijk maken bij welke bodem/substraat-condities het toepassen van bijvoorbeeld biostimulanten, organisch materiaal of micro-organismen leidt tot het verhogen van de weerbaarheid, zodat ondergrondse ziekten geen kans krijgen.
Een van de methoden om het bodemleven in kaart te brengen, berust op het analyseren van vetzuren in de celmembranen van levende micro-organismen met gaschromatografie. Deze zogeheten PLFA-methode geeft inzicht in de hoeveelheid levende biomassa in een bodemmonster. Niet per soort, maar per microbiële groep als schimmels en bacteriën. Er zijn ook andere metingen uitgevoerd, die vaak samenhangen met bodemweerbaarheid in open teelten. Denk aan de HWC-methode om de hoeveelheid makkelijk afbreekbare organische stof te bepalen.
Testcultivars
De toegediende biostimulanten en andere producten ter verbetering van de weerbaarheid zijn afkomstig van één leverancier. Er is meer in de markt verkrijgbaar, maar te veel variatie in middelen en systemen maakt de uitvoering en analyse van de proeven complexer. De testcultivars bij chrysant zijn Barca, Kennedy en Baltica. Daarvan is bekend dat ze heel gevoelig zijn voor een aantasting van respectievelijk fusarium, verticillium en pythium. De helft van de bewortelde stekken is bij de start van de proef geïnfecteerd met een van die drie schimmels. De andere helft was de negatieve controle in de proef. Het lukte om chrysanten ziek te maken.
Het is nog niet bekend of en in welke mate toegediende biostimulanten, organische korrels of een biologisch fungicide hebben bijgedragen aan de bodemweerbaarheid van de verschillende gronden. Op het oog waren de verschillen in groei en uitval tussen de behandelingen niet groot, wil onderzoeker Bac-Molenaar alvast kwijt. „We moeten wachten op alle testuitslagen voordat we conclusies trekken. Sommige testen op micro-organismen duren twee maanden. Ik ben benieuwd naar de verschillen in microbioomsamenstelling tussen de zes bodems. Hoe zal de samenstelling van bacteriën, virussen en andere micro-organismen er per grond uit zien? Kunnen we verbanden ontdekken tussen weerbaarder telen en bodemweerbaarheid?”
Bovengronds
Bij de start van het project kon men met het planthormoon jasmonzuur de weerbaarheid tegen trips zichtbaar verhogen, zowel vroeg als laat in de teelt en zowel in jonge als oudere bladeren. Om te bepalen of het niet stomen in combinatie met de weerbaar telen strategie heeft geleid tot meer weerbaarheid tegen trips, zijn blaadjes van de chrysanten in bakjes met agar gelegd. Vervolgens is daar een bepaalde hoeveelheid tripsen op gezet. Er ontstond geen verschil in vraatschade tussen de verschillende gronden; zowel bij jonge als bij oudere planten werd van alle blaadjes evenveel gegeten door het plaaginsect.

Project ‘Boven- en ondergronds sturen op weerbaarheid’
In 2021 is de vierjarige Publiek Private Samenwerking (PPS) ’Boven- en ondergronds sturen op weerbaarheid’ van start gegaan. Het doel van het project is om zowel weerbaarheid van planten tegen boven- en ondergrondse ziekten en plagen te bereiken via verbetering van de bodem of het substraat in combinatie met het inzetten van bovengrondse maatregelen op kritieke momenten in de teelt. Het verhogen van de weerbaarheid wordt gezien als een waardevol onderdeel van een duurzame IPM-strategie.
De testgewassen zijn chrysant, kalanchoë en komkommer. Voor ieder gewas is een pilotproject rond ‘bovengrondse’ en ‘ondergrondse’ weerbaarheid.
Het Onderzoek wordt gefinancierd door stichting Kennis in je Kas (KijK), Ministerie van LNV via de Topsector T&U, ChrysantNL, de gewascoöperaties gerbera e
n komkommer, Innovatiefonds Hagelunie en Woodchem. Uitvoering vindt plaats onder leiding van Johanna Bac-Molenaar van Wageningen University & Research, BU Glastuinbouw in afstemming met Glastuinbouw Nederland.

