Al vijftig jaar lang waart knolcyperus rond in Nederland. Vermoedelijk kwam het mee met gladiolenkralen uit de VS en zorgde die reizende teelt voor de verspreiding binnen Nederland. Er is regelgeving, er zijn oplossingen en er leven ideeën voor een bredere aanpak. De schijnwerper op een lastig plantje.
Zwijgen maar, denken veel ondernemers als ze op hun land knolcyperus aantreffen. Niet verstandig en ook niet nodig, stelt Bert Waterink van de BO Akkerbouw, die onder meer dit onkruid in zijn portefeuille heeft. „Het is beter om een besmetting wel te melden aan bijvoorbeeld de loonwerker en collega’s die land bij je huren. Daarmee kun je als ondernemer al veel verspreiding voorkomen.” Waterink ziet dat de grootste zorgen niet bij percelen zitten met een vaste gebruiker, maar op percelen die bijvoorbeeld van een gemeente zijn en jarenlang worden verhuurd, telkens aan iemand anders. „Niemand voelt zich dan verantwoordelijk om dit onkruid goed aan te pakken. Hier worden dan ook de zwaarste besmettingen gevonden.”