Chelone behoort tot de Plantaginaceae, de weegbree-familie, waartoe onder andere ook Digitalis, Veronicastrum en Penstemon behoren. De geslachtsnaam komt van het Griekse ‘chelônê’, dat schildpad betekent. De bovenlip van de bloemkroon doet denken aan het rugschild van een schildpad. Vroeger werd Chelone ingedeeld bij Penstemon, C. barbata heet tegenwoordig nog Penstemon barbatus, maar drie andere soorten staan nu vermeld onder Chelone: C. glabra, C. lyonii en C. obliqua. In Herwig’s Practische Tuin-Encyclopædie uit 1949 vermeldt A.J. Herwig onder het hoofdstuk Penstemon alleen de synoniemen C. glabra en C. barbata, over de inmiddels bekendste en meest gebruikte C. obliqua wordt niets geschreven. Binnen het hedendaagse sortiment is deze C. obliqua inmiddels veruit de bekendste soort.
C. obliqua is van nature te vinden in zuidoostelijke delen van de Verenigde Staten, waar de soort in vochtige bossen groeit, vaak tussen moerascipressen. De plant is te vinden in halfschaduw en – als de grond voldoende vochtig is – in de zon. C. obliqua lijkt enigszins op C. glabra, maar in de details zijn er enkele verschillen. Grootste verschil is dat C. glabra vrijwel altijd wit bloeit. Ook is er enige gelijkenis met C. lyonii. Deze twee laatste soorten zijn sporadisch in cultuur en kennen enkele cultivars. Zo biedt Hans Kramer C. lyonii ‘Hot Lips’ aan, die hij omschrijft als korter dan C. obliqua en met bronskleurig loof en opvallend grote bloemen – ook tot diep in de bladoksels – in magentapurper.