De biologische bestrijding in de glastuinbouw is een succesverhaal. Maar het is zeker geen afgerond verhaal. Er dienen zich steeds nieuwe ziekten en plagen aan, terwijl de mogelijkheden voor chemische bestrijding afnemen. Kan de sector veilig blijven produceren en tegelijk ziekten en plagen beheersbaar houden? Daarvoor zullen we alle bestrijdingsmethoden moeten integreren, denkt entomoloog Gerben Messelink (WUR Glastuinbouw).
Biologische bestrijding van plagen is het paradepaardje van de Nederlandse tuinbouw. Sinds de jaren tachtig is in heel Europa onderzoek gedaan en kwam de ene na de andere bestrijder op de markt. Bestrijdingssystemen werden stabieler door preventieve inzet van generalistische bestrijders vanuit kweekzakjes, of door het bijvoeren met stuifmeel en mijten.
Inmiddels is de productie van natuurlijke vijanden uitgegroeid tot een bloeiende industrie. Zo’n 70% van het snijbloemenareaal doet aan geïntegreerde bestrijding, blijkt uit cijfers van het CBS uit 2018. In potplanten is dat zelfs 88%. Door dit succesverhaal kan het beeld ontstaan dat we er al zijn; dat we de milieu-impact tot vrijwel nul hebben teruggebracht. Helaas klopt dit niet. Er worden toch nog steeds behoorlijk wat chemische middelen ingezet. Wat is er aan de hand?